U bevindt zich hier: Home Theo Thijssen Biografie Theo Thijssen
Theo Thijssen

Theo Thijssen (8)

17 september 2018

Vertalingen

Dear reader,
Welcome to the cherished secret favourite of every reading Dutch adult. This novel, considered by connoisseurs to be the best coming-of-age novel ever written, has, astonishingly, never been published in English. We intend to rectify this deplorable situation by publishing it in translation as a weekly serial, to run for about a year on this site.

pdf Kees PDF aflevering 1 I A special kind of trot (202 KB)

pdf Kees aflevering 2) I A special kind of trot (2) (204 KB)

pdf Chapter II Rosa Overbeek (116 KB)

pdf Chapter II Rosa Overbeek (2) (122 KB)

This translation is protected by law as Intellectual Property. It has been made available for personal use only. No part of it may be reproduced without consent of the translators.

pdf On translating Dutch (1) (5) (1) (319 KB)

 

Vraag een Nederlander met een béétje algemene ontwikkeling naar de naam van een vooroorlogse progressieve pedagoog, en de kans is groot dat hij zegt: Theo Thijssen. De schrijver van (o.a.) Kees de jongen, Schoolland en De gelukkige klas leeft voort in de herinnering als archetype van de 'rode onderwijzer'. Maar was hij ook een onderwijshervormer? Tja. Thijssens gedachtengoed is een merkwaardige mengeling van conservatisme en progressiviteit. Hij was allereerst een nuchtere man-van-de-praktijk. Dat was verklaarbaar uit zijn maatschappelijke loopbaan. Anders dan vermaarde pedagogen als Gunning en Kohnstamm stamde hij bepaald niet uit een geslacht van welvarende intellectuelen. Veel méér had hij gemeen met zijn aanvankelijke mentor Jan Ligthart (1859-1916), tegen wie hij zich overigens later weer stevig zou afzetten. Beiden waren zonen van sappelende Jordanese middenstanders.

Thijssens vader overleed veel te vroeg, en het was puur aan de opofferingsgezindheid van zijn moeder en een rijksbeurs voor briljante leerlingen te danken dat de jonge Theo toch kon 'doorleren' voor onderwijzer, op de Rijkskweekschool in Haarlem. Daar leerde hij, buiten schooltijd, schrijven en organiseren. In 1898 keerde Thijssen mét onderwijsakte terug naar Amsterdam. Hij werkte op diverse scholen in het oostelijke deel van de stad. Het langst werkte hij op een 'kosteloze' openbare school in de Tweede Boerhaavestraat, aan de rand van het Oosterpark; dat is ook het herkenbare decor van zijn latere romans Schoolland en De gelukkige klas. Hij ontpopte zich als een geboren onderwijzer, getuige de herinneringen van oud-leerlingen.

Het schrijven kon hij niet meer laten. Samen met zijn kweekschoolvriend Piet Bol begon Thijssen een eigen blad: De Nieuwe School. Tijdschrift voor Practische Paedagogiek. Het bestond tot 1917. Thijssen en Bol ijverden vooral voor meer waardering en maximale autonomie voor de gewone klasse-onderwijzer. Die werd naar hun mening bedreigd door onder meer bemoeizuchtige schoolhoofden, schoolopzieners en generaliserende boekjes over onderwijs en opvoeding. Binnen de eigen klas was de klasse-onderwijzer volgens Thijssen en Bol de grootste pedagogische autoriteit. De kunst van het onderwijzerschap was het continu beoordelen van situaties en het afgeven van daarop afgestemde "kleine prikkels om een of ander procesje in gang te zetten".

In 1921 werd Thjssen bezoldigd bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en redacteur van de bondsbladen. Hij verzette zich tegen de onderwijspolitiek van de regering, maar toonde zich ook nogal sceptisch tegen de spraakmakende onderwijshervormers van zijn tijd (Montessori e.d.). Wat die als nieuwigheid presenteerden - meer aandacht voor de individualiteit van de leerling - bracht iedere onderwijzer die een knip voor zijn neus waard was zonder die humbug allang zónder praatjesmakerij in praktijk, meende Thijssen. Dat paste volgens hem heel goed binnen een modern klassikaal systeem; de klas bleef van grote waarde om kinderen te leren elkaar te respecteren en te helpen. Dat thema gaf hij literair vorm in De gelukkige klas. Op den duur werd de geestdriftige ontmaskeraar van pedagogische autoriteiten zelf een graag geziene gast op pedagogische congressen.

Vooral heeft Thijssen, zowel als vakbondsman/politicus als literator, geweldig bijgedragen aan de emancipatie van de 'gewone' onderwijzers als beroepsgroep, allereerst door versterking van hun zelfbewustzijn. Daarnaast streed hij fel voor gelijke onderwijskansen voor kinderen, ongeacht het inkomen van hun ouders. Differentiatie in de opleiding mocht eigenlijk niet voor het veertiende jaar plaatsvinden: eerst moest duidelijk worden wat de talenten van ieder kind waren. Vanuit die instelling voerde Thijssen in de jaren dertig als SDAP-politicus een harde strijd tegen de onderwijsbezuinigingen in de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad.

Lees ook: Peter-Paul de Baar, Vrolijk proza in dienst van de vooruitgang.

 

In de overvolle woonkamer achter de schoenwinkel van haar man Sam, Eerste Leliedwarsstraat 16 in de Amsterdamse Jordaan, baarde Alida Thijssen-Fieggen (21) op donderdag 16 juni 1879, om half drie 's middags een welgeschapen zoon. Toen de 26-jarige vader, Samuel Jan Thijssen, hem twee dagen later ten stadhuize aangaf bij de burgerlijke stand, kreeg de boreling de namen Theodorus Johannes, naar zijn grootvader van vaderskant.

Die grootvader was geen geboren Amsterdammer. Opa Thijssen (schoenmaker, 61 jaar, Runstraat 25) was getuige, tezamen met de andere opa, Hendrik Ernst Fieggen (timmerman, 56 jaar, Vinkenstraat). 
In 1817 was opa Thijssen (Theodorus Johannes Thijssen sr) in Arnhem geboren, net als zijn ouders, die een 'tapperij' dreven. Ook hun wederzijdse ouders kwamen uit Arnhem en omgeving. Wanneer Theo Thijssens aanstaande opa precies van Arnhem naar de hoofdstad verhuisde, is niet geboekstaafd. In ieder geval woonde hij er al toen hij, 32 jaar oud en schoenmaker van beroep, in augustus 1850 trouwde met de zes jaar jongere Jacoba Kluit, dochter van een groenteman in de Amsterdamse Peperstraat. Beiden waren volgens de huwelijksakte lidmaat van de Nederduits Hervormde Kerk. Het jonge paar ging wonen op de Leidsegracht. Ze kregen drie kinderen; de oudste, geboren in februari 1853, noemden ze Samuel Jan oftewel Sam. Blijkens een door zijn nazaten bewaard militair zakboekje, trad Sam toen hij pas vijftien jaar was in militaire dienst, "vrijwillig geëngageerd voor 10 jaar als kanonnier bij het 2e regiment Vesting-artillerie." Zijn toenmalige lengte werd ook nauwkeurig opgemeten: 1,60 meter. Maar hij groeide snel: volgens datzelfde boek was hij "bij intrede van zijn 19e jaar" al 1,87 meter. Hij had rood haar, een breed voorhoofd, bruine ogen, een kleine neus, een kleine mond en verder geen "merkbare tekenen". Kort na zijn 17de verjaardag werd hij bevorderd tot korporaal-titulair. "Ja, hij is korporaal geworden," vertelde mij Sams kleinzoon Theo jr., "niet omdat hij zo'n echte militair was, maar hij kreeg dan als-ie dat examen had gedaan dertig gulden. Dus als-ie afzwaaide kon-ie meteen een winterjas kopen." Theo jr heeft zijn vaders vader nooit gekend; hij hoorde het waarschijnlijk van zijn grootmoeder. Maar het is inderdaad niet onwaarschijnlijk dat Sam Thijssens aanvankelijke keuze voor een militaire loopbaan vooral door economische motieven werd bepaald. 
Sam Thijssen heeft de tien jaar waarvoor hij in 1868 getekend had niet volgemaakt, om welke reden dan ook. De laatste aantekening in zijn militaire zakboekje dateert uit december 1873, toen het aan hem werd afgegeven. Kennelijk zwaaide hij toen af. Bijna drie jaar later, in november 1876, verliet hij de ouderlijke woning op de Leidsegracht en betrok een huurkamer op de Blauwburgwal; het bevolkingsregister noteerde nog geen beroep bij die verhuizing. Dat gebeurde wel in april 1878, toen hij naar Gerard Doustraat 64 verhuisd, in wijk YY, een nieuwe arbeidersbuurt die al gauw om nooit helemaal opgehelderde redenen de Pijp genoemd werd. Toen was Sam in ieder geval al schoenmaker. En, minstens zo interessant: tegelijk verhuisde naar dat adres de net 20-jarige dienstbode Alida (Aal) Fieggen, dochter van timmerman Hendrik Ernst Fieggen uit de Vinkenstraat. Een maand later, op 16 mei 1878, trouwden ze. Een maand of vier later (afgaand op het eindresultaat) zal Aal Thijssen-Fieggen zwanger zijn geraakt. Dát was vermoedelijk het sein om te verhuizen naar een íets grote woning. In februari 1879 betrokken ze de begane grond van Eerste Leliedwarsstraat 16.
Ze waren bepaald niet de enige bewoners van het pand. In totaal woonden er in juni 1879, toen hun eerste kind geboren werd, 22 mensen. Behalve de familie Thijssen waren dat een timmerman met zijn vrouw, nòg een timmerman met zijn vrouw en dochter, een boekbinder met twee kinderen, een sigarenmaker met zijn vrouw en drie kinderen, een weduwe met haar nicht, een weduwe met haar dochter en in het keldertje een groenteverkoopster met haar zoon.

Slechts vier jaar van zijn leven (1879-1943) woonde Theo Thijssen niet in Amsterdam. Dat was in de jaren 1894-1898, van zijn vijftiende tot zijn negentiende jaar, toen hij de Rijkskweekschool voor Onderwijzers in Haarlem bezocht en in die stad op kamers woonde. Met de hoofdstad, waar hij geboren werd en stierf, voelde hij een intense band.
Hij groeide op in de Jordaan, in de schaduw van de Westertoren.

Gemeenteraadslid.

Amsterdamse adressen Theo Thijssen
1879 - 1885 Eerste Leliedwarsstraat 16
1885 - 1889 Eerste Leliedwarsstraat 7
1889 - 1890 Runstraat 23
1890 - 1891 Frans Halsstraat 60
1891 - 1898 Brouwersgracht 99 

Al vrij kort nadat hij zijn eerste onderwijsbaan had gekregen, meldde Theo Thijssen zich aan bij de voorheen uiterst bedaagde Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BvNO), waarbinnen de socialisten juist in die tijd aan invloed wonnen. In 1903 werd voor het eerst een sociaal-democraat, F.L. Ossendorp, bondsvoorzitter. Thijssen stond sympathiek tegenover dat socialisme (zijn vader had tot de eerste Amsterdamse aanhangers van Domela Nieuwenhuis behoord), maar toch sloot hij zich pas na 1909 bij de SDAP aan, omdat de felle richtingenstrijd tussen links en minder links in de partij hem afstootte. Hij hield zijn leven lang een grondige hekel aan dogmatisme en sektarisme. Het pragmatischer bondwerk beviel hem beter en dan vooral als hij zich in geschrifte mocht uiten. In 1915 werd hij mede-redacteur van het bondsblad De Bode, samen met de veteranen J. Ek en J. Joosse. In datzelfde jaar assisteerde hij partijleider P.J. Troelstra bij het schrijven van de onderwijsparagraaf van het SDAP-verkiezingsprogramma. 
In 1921 droeg de Amsterdamse afdeling van de BvNO Thijssen met succes voor als lid van het hoofdbestuur en tevens bezoldigd redacteur van de bondsbladen. Hij werd verkozen en zei, na bijna een kwart eeuw, met weemoed het onderwijzerschap vaarwel. In het hoofdbestuur kreeg hij de functie van tweede secretaris. Sindsdien redigeerde hij naast De Bode (over salariskwesties, de klassenschaal e.d.) ook het nieuwe pedagogische weekblad School en Huis, bedoeld om ouders van leerlingen te interesseren voor de school en te doordringen van het nut van de onderwijzersbond. Omdat ook School en Huis niet zonder feuilleton kon, werkte Thijssen een aantal losse schetsjes uit De Nieuwe School over de belevenissen en fantasieën van een schoenmakerszoon uit de Jordaan uit tot een doorlopend verhaal dat van 1921 tot 1922 in het blad verscheen en in 1923 werd uitgeven als Kees de jongen.
Van 1921 tot 1925 maakte Thijssen deel uit van de Onderwijscommissie van de SDAP, die zich onder meer boog over het vraagstuk van de schoolhervorming, met name de waarde van het Montessori- en Daltonsysteem. Thijssen toonde zich tamelijk sceptisch. Wat die hervormers als nieuwigheid presenteerden, meer aandacht voor de individualiteit van de leerling, bracht iedere onderwijzer die een knip voor zijn neus waard was zonder al die humbug al lang in praktijk, meende Thijssen. Bovendien waardeerde hij (zonder het heilig te verklaren) het klassikale onderwijs als middel tot socialisatie van de leerlingen -- en thema dat hij literair vorm gaf in De gelukkige klas. Hoe dan ook werd de geestdriftige ontmaskeraar van pedagogische autoriteiten steeds meer zelf gezien als een autoriteit, in ieder geval een van de bekendste onderwijsmensen in Nederland en een graag geziene gast op pedagogische congressen. Een onderwijshervormer kan hij al met al nauwelijks genoemd worden, maar wel heeft hij, zowel als vakbondsman/politicus als literator, geweldig bijgedragen aan de emancipatie van de 'gewone' onderwijzers als beroepsgroep, vooral door versterking van hun zelfbewustzijn als verhoging van hun prestige.
Ook de vorming van volwassenen ging Thijssen ter harte. Sinds 1924 was hij bestuurslid van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling. Voor de IvAO-afdelingen in den lande hield hij vele lezingen, vaak gecombineerd met voordrachten uit zijn eigen literaire werk. Ook voor de onderwijzersbond (die zich mede door zijn pleidooien in 1924 eindelijk aansloot bij het NVV) was Thijssen veel op pad. Op 9 december 1926 schreef hij aan zijn uitgever Van Dishoeck: "k Ben tegenwoordig een soort reizende spreekmachine: gisteren in Enschede, vanavond in Vlissingen." Op het dertiende NVV-congres te Utrecht hield Thijssen op 21 oktober 1926 een inleiding over "De Moderne Arbeidersbeweging en het Volks-Onderwijs", later uitgegeven als brochure. Hij pleitte daarin onder meer voor verlenging van de leerplichtige leeftijd van twaalf tot veertien jaar. Tot dan toe moesten alle kinderen eenzelfde opleiding krijgen, "omdat pas na de veertienjarige leeftijd genoegzame gegevens voor de keuze van de vakopleiding of beroepsrichting aanwezig zijn". 
In augustus 1928 behoorde Thijssen te Parijs tot de oprichters van de Internationale Federatie van Onderwijzers, onder de hoede van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen. In april 1928 presideerde hij in Wenen een vergadering van deze onderwijzers-internationale. 
In 1930 werd Thijssen bevorderd tot 1ste bondssecretaris, na felle kritiek op de zittende secretaris S.N. Posthumus. Dat bleef hij tot 1933, toen hij (op voordracht van het NVV) voor de SDAP lid werd van de Tweede Kamer, als onderwijsspecialist. In 1935 werd hij bovendien lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In beide organen fulmineerde hij tegen de bezuinigingen op het onderwijs van de opeenvolgende kabinetten-Colijn, de (als gevolg daarvan) bomvolle schoolklassen, en de schandelijk slechte betaling van de onderwijzers, met als treurig dieptepunt de 'kwekeling-met-akte'. Maar in de Kamer pleitte hij óók voor spellingsvereenvoudiging, de invoering van het Esperanto als keuzevak op de kweekscholen en de afschaffing van de omzetbelasting op boeken. En in de raad maakte hij zich sterk voor handhaving van de subsidie voor de Sinterklaasviering op openbare scholen en sprak er schande van dat kinderen met ouders "in de steun" naar school werden gestuurd op klompen die de gierige gemeente als ondersteuning in natura ter beschikking stelde. Die kinderen werden daardoor in een isolement gedrongen, betoogde Thijssen. "Een echte Amsterdammer draagt géén klompen!"
Na de publicatie in 1932 van zijn roman Het taaie ongerief (een vrolijk boek over de universele schaamte over kleding; eerst verschenen als feuilleton in Het Volk) kwam intussen van schrijven kwam weinig meer. De verhalen en reisreportages in Een bonte bundel (1935) waren bijna alle vóór 1930 geschreven. "Ach man, hou op!", foeterde hij in 1939 tegen een verslaggever van dagblad Het Volk. "In geen jaren heb ik een letter op papier gezet. Je komt er niet toe, m'n kop staat er niet naar. Ik ben hoofdbestuurder van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, waarvoor ik al vier en twintig jaar De Bode redigeer. Het begrip 'vrije Zaterdagmiddag' ken ik alleen uit de beschrijving door anderen. In de Kamer behandel ik de onderwijszaken, in de Amsterdamse Raad dito. Dat neemt je volkomen in beslag en als je daar nu maar plezier en voldoening in vond, zou 't zo erg niet wezen. Maar sinds 1923 doe ik niet anders dan vechten tegen de achteruitgang van 't onderwijs en nog nooit is het zo bedroevend slecht met de school gesteld geweest als nu. Prettige omstandigheden om je zestigste verjaardag in te 'vieren'. Foei...! -- Nee, neem zo'n sigaar uit die zuurtjesfles, die is droger dan uit het kistje..."
 In december 1939 werd Thijssen, 60 jaar oud, volgens de NVV-regels gepensioneerd als bondsbestuurder. Ironisch genoeg kwam Thijssen pas weer aan het echte schrijven toe, toen hij door het uitbreken van de oorlog werkloos was geworden en opeens alle tijd van de wereld had. Tussen oktober 1940 en februari 1941 schreef hij zijn jeugdherinneringen, die onder de titel In den ochtend van het leven werden gepubliceerd. Na zijn vrijlating uit het Huis van Bewaring in april 1941 nam Thijssen zich voor om een roman te schrijven over de lotgevallen van een joods gezin, maar verder dan acht velletjes met aantekeningen is dit plan niet gekomen.  
 Aan zijn politieke loopbaan kwam abrupt een eind na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Als ex-vakbondsbestuurder werd hij na de Februaristaking in 1941 door de Duitsers gearresteerd. Hij zat anderhalve maand vast in het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg.

10 februari 2015

Boeken

Theo Thijsen heeft onnoemelijk veel geschreven: liefst zes romans, twee verhalenbundels, een deel memoires, een artikelenbundel over taalonderwijs, reken- en taalboekjes voor de lagere school, een handvol brochures,  een reeks van columns,  en duizenden artikelen.  

Zijn talloze toespraken in de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad, op onderwijscongressen, in bibliotheken en buurthuizen, en op bijeenkomsten van vakbondsafdelingen, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) laten we dan nog buiten beschouwing. 

Op deze site beperken wij ons grotendeels tot zijn literaire boeken: zie het keuzemenu hiernaast!

{youtube}ZhxmnL8axLU{/youtube}

10 februari 2015

Biografie

Wie was Theo Thijssen?

Die van de Verkade-albums over bos en duin? Nee, dát was Jac.P. Thijsse, zonder n op het eind. Theo Thijssen, dat was die van Kees de jongen, Het taaie ongerief,De gelukkige klas en Het grijze kind. En van de Zwembadpas? Ja, ook van de Zwembadpas! 
De medewerkers van het Theo Thijssen Museum in de Jordaan moeten gasten soms even op het goede spoor zetten, vóór het muntje valt. "O, díe jongen! Nee, maar nou herinner ik me toch óók wel; zeker, die heb ik ook gekend; 't is een tijdlang zelfs een speciaal vriendje van me geweest!" Die zin komt uit de proloog van Kees de jongen (1923), waarin Thijssen aankondigt te gaan schrijven over Kees, een héél bijzondere jongen maar nog té onbekend. Hij maakt zich sterk dat velen al lezend toch verrassend veel in Kees zullen herkennen. En dan volgt bovenstaand citaat, dat niet alleen op Kees Bakels maar ook op Theo Thijssen zou kunnen slaan. Thijssen wilde in deze roman een algemeen psychologisch portret schetsen van een jongen (dé jongen) van een jaar of elf, voortdurend uit de weerbarstige werklelijkheid wegvluchtend in romantische fantasieën. Juist daarom herkennen zoveel lezers die het kind in zichzelf nog niet geheel zijn kwijtgeraakt zich in Kees. Maar al lijkt bijna iedere twaalfjarige een beetje op Kees, Kees zelf lijkt toch het meest op Theo Thijssen. 
Theodorus Johannes Thijssen (thuis Do genoemd) was net als zijn romanheld Kees de zoon van een schoenmaker in de Jordaan. Hij werd op 16 juni 1879 geboren achter de winkel van zijn vader, Eerste Leliedwarsstraat 16 -- nu het Theo Thijssen Museum. De familie Thijssen bewoonde er alleen de begane grond; in de kelder en op de bovenverdiepingen  woonden nóg zeven gezinnen. De Jordaan was eind vorige eeuw dan ook de dichtstbevolkte en armste stukje Amsterdam, nog zonder het romantische imago dat Israël Querido en Johnny Jordaan de buurt en haar bewoners later zouden bezorgen. Geheel volgens Jordanese traditie hield vader Thijssen duiven, maar als middenstander genoot hij wel wat meer welstand dan de doorsnee-Jordaner. Al beroemde hij zich daar zeker niet op: uit solidariteit met het proletariaat rekende Sam Thijssen zich tot de eerste aanhangers van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de leider van het eerste socialistische partijtje in Nederland. Zijn oudste zoon Do daarentegen, die als kind nog over weinig zelfverworven zekerheden beschikte, hechtte nog zeer aan het onderscheid tussen zijn eigen " fatsoenlijke" stand enerzijds en de ordinaire 'klompjeskinderen' en 'straatslijpers' anderzijds. Net als Kees Bakels, die op de lagere school een paar woorden Frans had geleerd en zijn best deed Franse toeristen naar het pas gebouwde Rijksmuseum te gidsen. (Dat die vermeende toeristen Amsterdammers bleken te zijn,  was natuurlijk pech.) Terugblikkend beschrijft de Thijssen, doorgewinterd socialist, zijn eigen prille standsbewustzijn en dat van Kees Bakels met inlevende zelfspot. De zeer bescheiden welstand die vaders winkel opleverde (op zaterdag krentenbrood; naast varkensvlees ook rundvlees; een echt vloerkleed in de opkamer) bleek trouwens buitengewoon kwetsbaar. Toen Do  een jaar of acht was, openbaarde zich bij zijn vader tuberculose. Enige jaren zweefde het gezin tussen hoop en wanhoop; met de winkel ging het bergafwaarts. Eind 1890 overleed Sam Thijssen op 37-jarige leeftijd. Zijn weduwe Aal Thijssen-Fieggen, 32 jaar, bleef achter met zes kinderen. Zij verhuisde met haar hele span naar de Brouwersgracht, waar ze een kruidenierszaakje begon. De oudste jongens, Do en Henk, hielpen vóór en na schooltijd stevig mee. Anders dan zijn alter ego Kees, hoefde Do hij zijn school echter niet voortijdig af te breken. Dankzij een rijksbeurs voor zéér knappe leerlingen en de opofferingsgezindheid van zijn moeder, die accepteerde dat zij hem een paar jaar als mede-kostwinner zou missen, kon hij dóórleren voor onderwijzer, op de Rijkskweekschool in Haarlem. 
Het lijkt er niettemin op dat de vroege dood van zijn vader en het plotselinge verlies van zijn illusies over zijn maatschappelijke status hem een levenslang gevoel van onzekerheid heeft opgeleverd, van angst om te worden ontmaskerd als een 'klompenschooiertje'. De schaamte voor het uit de toon vallen, gesymboliseerd door 'verkeerde' kleding, is het hoofdthema van zijn tragikomomische roman Het taaie ongerief (1932), maar het thema komt eigenlijk in bijna al zijn romans voor. Des te meer genoot Thijssen als hij er toch weer in slaagde het vanzelfsprekend middelpunt te zijn van zijn familie, vriendenkring, vergadering of klas. Bij ontmoetingen onder vier ogen echter was enige schutterigheid hem niet vreemd. 
Bijna een kwart eeuw was hij onderwijzer; het langst op Openbare Lagere School No. 104, Tweede Boerhaavestraat 80, uitkijkend op het Oosterpark. Hij woonde tientallen jaren in de naburige Transvaalbuurt (Laing's Nekstraat 34, hoek Pretoriusplein). Meester Thijssen werd op handen gedragen, getuigen zijn oud-leerlingen, en wie zijn romans Schoolland en De gelukkige klas (1925, 1926) leest, begrijpt waarom. Rekenen en taal moesten degelijk worden geleerd, vond Thijssen, maar voor de rest moest de klas een warm nest zijn, een solidair bolwerk tegenover de bemoeizuchtige buitenwereld. Een van de hoogtepunten van zijn jaar waren de schoolvoetbaltoernooien; Ajax-fan Thijssen (oprichter Han Dade was zijn zwager) speelde dan scheidsrechter. In 1921 verliet Thijssen het onderwijs en werd bezoldigd bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. In de bondsuitgave School en Huis verschenen bijna al zijn romans eerst als feuilleton. Via de vakbeweging belandde hij in de jaren dertig in de politiek: de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad. Hij gedroeg zich als een geamuseerde buitenstaander, behalve als de onderwijsbelangen in het geding waren. En dan wond hij zich hevig op over dingen die anderen futiliteiten vonden. In de Amsterdamse raad maakte hij zich sterk voor handhaving van de subsidie voor de Sinterklaasviering op openbare scholen en sprak er schande van dat kinderen met ouders "in de steun" naar school werden gestuurd op klompen die de gierige gemeente als ondersteuning in natura ter beschikking stelde. "Van een Amsterdammer kan men met grote stelligheid zeggen dat hij geen klompen draagt. Alleen een deel der landelijke bevolking maakt hierop wellicht een uitzondering. Men krijgt de kinderen niet met klompen naar school. (...) Dat beteekent een uitbazuinen tegenover de gehele wereld: dit kind draagt schoeisel dat zijn vader en moeder niet betalen kunnen en dat het krijgt van de gemeente! Dit is in de twintigste eeuw voor het kind een meedogenloze pijniging." We herkennen moeiteloos de schrijver vanHet taaie ongerief.
Hoeveel hij als raadslid ook voor de stad betekende, belangrijker is toch dat hij voor zijn allerlei Amsterdamse plekken een speciale emotionele lading heeft gegeven. Sinds Kees de jongen is de Vondelstraat, waar Kees hunkerend onder een villaraam naar vioolspel luisterde, symbool voor veler culturele wensdromen, de grauwe Tuinstraat het adres van de beunhazende kleermaker Christiaan Kraak en de Reestraat de straat van Kees' grote liefde Rosa Overbeek en daarmee de meest romantische straat van Nederland. 

Peter-Paul de Baar

Theo Thijssen (1879-1943) was schrijver, onderwijzer, vakbondsman, sociaal-democratisch politicus en Amsterdammer.  Hij is vooral bekend als auteur van de roman Kees de jongen.

Theodorus Johannes Thijssen werd geboren op 16 juni 1879. Zijn vader was schoenmaker. Na de lagere school ging Theo met een rijksbeurs naar de Rijkskweekschool voor Onderwijzers in Haarlem. Van 1898 tot 1921 was hij onderwijzer in Amsterdam. Het langst gaf hij les op een 'kosteloze' openbare school in Amsterdam-Oost, waar hij ook met zijn gezin woonde.
 In 1905 richtte Thijssen, samen met kweekschoolvriend Piet Bol, het rebelse onderwijzersblad De Nieuwe Schoolop, waarin hij fel van leer trok tegen alles wat hij als een bedreiging voor goed onderwijs ervaarde. In De Nieuwe School publiceerde Thijssen ook verhalen en de roman Barend Wels in feuilletonvorm.
 Van 1921 tot 1939 was hij bezoldigd bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Daarnaast was hij voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) van 1933 tot 1940 lid van de Tweede Kamer en van 1935 tot 1941 van de Amsterdamse gemeenteraad. Hij overleed op 23 december 1943.
 Thijssens bekendste roman is Kees de jongen (1923). Verder schreef hij onder meer Schoolland, De gelukkige klas en Het grijze kind. In 1941 verschenen ten slotte zijn jeugdherinneringen: In de ochtend van het leven.

In 1996 verscheen bij uitgeverij Bas Lubberhuizen te Amsterdam een fotobiografie van Theo Thijssen, samengesteld door Wieneke 't Hoen: Theo Thijssen, een beeld van zijn leven . Die is te koop bij de betere boekhandel en in ieder geval in het Theo Thijssen Museum.

Een beeld van de buurt waarin Theo Thijssen opgroeide, tevens het decor van veel van zijn boeken, wordt geschetst in Het Amsterdam van Theo Thijssen door Peter-Paul de Baar, Rob Grootendorst en Jan Roedoe (uitgave Thomas Rap, Amsterdam 1988, 3de druk 1995. Dit is nog altijd verkrijgbaar in het museum.

Klink hier voor een uitgebreidere biografische schets van Thijssen. 

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie